Het zweet des aanschijns

Dat fietsen naar het werk, dat zal wel gezond zijn, daddis. Dat fietsen terug naar huis uiteraard ook.
Alleen… ik heb toch nog altijd wat maars.

De eerste grote maar, dat is nog altijd de brug. De brug over de autosnelweg. Het ziet er uit als iets van niks, maar elke keer weer vervloek ik die brug. Elke keer weer trap ik in de val, en elke keer weer trap ik mij helemaal in de verzuring. De val ja, de “ikmoetrapbovenzijndanbenikervanaf”-val. Ik weet het, ik doe het mezelf aan, maar, en ik weet niet of dit een goed excuus is, ik kan niet anders. Ik heb het al geprobeerd, trager naar boven fietsen. Dan start ik traag, en dan rijdt daar ineens iemand halverwege op de brug. Zo iemand waarvan je denkt: “misschien moet ik die persoon maar eens laten zien dat je ook wat vlotter zo’n brug op kan”. En hups, daar ga ik dan weer. En dan trap ik in de “ikmoetdiemenstochefkesinhalen”-val.

Ik heb geen idee waarom dat competitiebeestje in mezelf zo bovengehaald wordt op die toch wel korte ritjes. Sta ik aan het licht te wachten met wat andere fietsers, dan moet en dan zal ik als eerste weg zijn als het licht op groen springt. Of de brug. Ha, de brug. Die over de vaart. Helemaal vooraan gaan staan, en dan een sprintje trekken zodra de brug weer open is om toch maar eerst over te zijn.

Echt, ik word soms zot van mezelf!

En ja, dan ben ik bijna aan het werk, en denk ik van: we zijn er weer bijna… rijdt er daar voor mij iemand op een gemotoriseerde plooifiets. Zo eentje met een batterij ja. Een collega, dat ook. Het fietspad is daar maar smal, en het is daar ook redelijk druk qua autoverkeer, dus hing ik eerst wat in zijn wiel, maar dan toch… zelfs met nog een paar metertjes te rijden, moet en zal ik hem nog even voorbij rijden. Ja, ik moet. En ik zal. Recht op mijn trappers ook als het moet.

Nochtans, ik rijd maar op mijn gewone stadsfiets naar het werk. Chance dat het een goede is, of hij had allang de pijp aan Maarten gegeven. Of de kader toch. Op zijn minst een band! Een ventiel!

Gezien ik op het werk eerst mijn douchespulletjes moet gaan halen onder mijn bureau (jeps don’t ask!), moet ik eerst 4 hoog. Met de trap. Uhu. Ik kan toch niet eerst sportief doen en met de fiets naar het werk rijden om vervolgens met de lift naar boven te gaan? En dan komt die tweede maar. Want dan kom je zo wel wat frisgewassen collega’s tegen zo van en naar. Dat ruik ik. Die ruiken fris, die zien er al fris uit. En dan heb je mij. Bezweet, in sportkleding. Vanochtend merkte een collega op “dat ik precies al goed gesport had”. Ik heb maar ja gezegd, en gezwegen over die amper 6 kilometer die ik gefietst had. Want zelfs op die korte afstand slaag ik er toch in mij volledig in het zweet te rijden. En dan zie ik onderweg mensen okselfris met hun kantoorkleding richting werk rijden. Ik snap dat niet. Hoe doen die dat? Als ik dat zou doen, stink ik de rest van de dag. Mijn kids zeggen nu soms al, als ik van het werk thuis kom, dat ik dringend moet gaan douchen.

Speaking of… ik heb dat nog niet gedaan, dat douchen. Douchen dus, en wel nu! Da’s pas een plan! Evenals dat verjaardagsfiestje sebiet in het mooie Oljst.  Ik heb toch wat caloriekes verbrandt met dat fietsen, dus het kan! Les excuses… inderdaad ja! 🙂 Ik wist wel dat dat fietsen voor iets goed is! 😉

PS: te snel willen posten is nooit goed, zo blijkt; Want ik ben een ‘maar’ vergeten. De ‘maar’ van “maardietegenwindookaltijd”. Pffffff…. trappen en niet vooruit geraken, zo lijkt het wel. Meewind, het zou begot ne keer plezant zijn!

wheelie love.jpg

2 gedachten over “Het zweet des aanschijns

Plaats een reactie